Bij ons in de buurt staat een bejaardentehuis. Elke dag wandel of fiets ik er wel een keer langs en zie ik de bewoners gezellig kaarten of taart eten in een grote zaal op de begane grond of -in de zomer-  buiten op het terras. Een paar jaar geleden woonde er een man. Ik leerde hem kennen door mijn slechte gewoonte om in het voorbijgaan naar binnen te gluren. Hij had een eenvoudige kamer. Rechts in de hoek stond een éénpersoons bed en links bij het raam een tv. Ernaast aan de muur hingen twee grote zwart/wit foto’s. Eén van een mooie vrouw in de twintig en de ander van diezelfde vrouw tegen de zeventig. De andere wand bestond van boven tot onder uit een goed gevulde boekenkast. Vanuit een comfortabele luie stoel voor het raam stak de oude man zijn hand naar me op. 

Hij keek altijd naar buiten of naar de foto’s van de vrouw. Meestal lag er een boek op zijn schoot. Soms las hij de krant, maar ik heb nooit gezien dat hij tv keek. Het was een paar dagen voor kerst, het sneeuwde en het was flink koud, toen ik zag dat het donker was in zijn kamer. Niet één enkel lichtje ten teken van kerstversiering. Vanuit de duisternis stak hij zijn hand op. 
Dat kan zo niet, dacht ik.
In een opwelling reed ik naar de Blokker, maar tussen de plastic kerstbomen bedacht ik dat de oude man zich misschien mooiere beelden uit een ver verleden zou herinneren bij de geur van dennennaalden. Daarom kocht ik op de markt een klein boompje met kluit, en elders ballen, lampjes, engelenhaar, kortom de hele reutemeteut. Zo belde ik even later bepakt en bezakt voor het eerst aan bij de oude meneer die ik nog nooit gesproken had.

“Het is zo donker bij u”, zei ik. “Ik dacht dat u een beetje kerstversiering misschien wel gezellig zou vinden.”
Hij glimlachte beleefd, stelde zich voor als Christoffer en zei dat hij dat zeer op prijs stelde, maar dat hij nooit eerder een kerstboom had opgetuigd en dus niet wist hoe het moest. Ik veronderstelde dat zijn vrouw dat altijd gedaan had en bood aan hem te helpen. 
Christ-offer, dacht ik, wat grappig. Ik had hem eigenlijk met Pasen moeten leren kennen. 
Terwijl we een plekje voor de boom kozen en hem lekker kitscherig optuigden, vroeg ik naar de vrouw aan de muur. Hij vertelde dat ze vijftien jaar geleden was gestorven. Sindsdien was hij alleen. Ze hadden geen kinderen. Met enige trots voegde hij eraan toe dat hij 89 was.

Christoffer was een intelligente man van weinig woorden. Hij was vroeger internist geweest, vertelde hij. Maar behalve een wand met boeken was er van enige rijkdom in zijn eenvoudige kamer niets te bespeuren. Alles aan hem straalde tevredenheid, eenvoud en rust uit. Toen ik even later van buiten bij hem naar binnen keek om te zien hoe het er met kerstversiering uitzag, flonkerden zijn ogen geamuseerd terwijl hij naar me zwaaide. 
En toch… had ik het gevoel dat mijn actie misplaatst was. Ik kon er de vinger niet op leggen.

Een week later, vlak voor oud en nieuw, bracht ik hem een paar oliebollen. Hij zette een kopje thee voor me.
“Ik heb nooit geweten”, zei hij, “dat een kerstboom in huis zo lekker ruikt. Als ik mijn ogen sluit, is het alsof ik in het bos ben.”
“Had u dan vroeger geen kerstboom?” vroeg ik.
“Nee”, antwoordde hij glimlachend. “Ik ben boeddhist.”

2 Reacties

  1. Tante Annie

    Wat een verrassend einde.

    Antwoord
  2. Ingrid

    Ik moest wel even grinneken op het einde. Wat mooi geschreven!

    Antwoord

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *