De jongste lichting KLM-stewards en -stewardessen kan het zich nog nauwelijks voorstellen, maar eind jaren ’80 waren reizen van een week of twee heel gewoon. Is het cabinepersoneel tegenwoordig na veertien uur non-stop vliegen blij met één enkele vrije dag in Manilla of Sao Paolo, destijds was de klapper een 22-daagse reis naar Australië. Na vier dagen in Karachi (Pakistan) en drie in Colombo (Sri Lanka) kwam je op vrijdagochtend in Sydney aan, om pas een week later op vrijdagavond weer te vertrekken.
Halleluja!
Het is november 1988. Zomer op het zuidelijk halfrond. Opgewonden zetten mijn vliegvriendin Marion en ik voor het eerst voet aan de grond in dit land. We huren een auto, kopen een gedetailleerde wegenkaart en vertrekken de volgende ochtend in alle vroegte zonder duidelijke bestemming. Links rijden is even wennen, met name de rotondes. Eenmaal buiten Sydney zijn de lange wegen vooral leeg en maakt het niet veel uit aan welke kant je rijdt. Het enige echte gevaar zijn de overstekende kangoeroes.
Laat in de middag bereiken we een klein dorp aan de kust. We rijden naar het strand, dat tot onze verbazing uitgestorven is. Op blote voeten lopen we door de branding.
“Zullen we?” vraagt Marion.
Er is geen mens te bekennen. Marion trekt haar kleren uit. Ik heb nog nooit naakt gezwommen en twijfel.
“In sommige landen is het strafbaar”, opper ik voorzichtig.
“Dan moeten we wel eerst betrapt worden”, zegt Marion terwijl ze de zee in rent.
Nog steeds aarzelend, maar vermoedend dat dit sowieso een reis van eerste keren wordt, laat ik mijn jurk van me afglijden. We dobberen een tijdje in de branding van de Stille Oceaan, totdat een man het strand op rent. Met wilde gebaren probeert hij ons iets duidelijk te maken. Ik vang maar één woord op. Sharks.
We zwemmen zo snel we kunnen en rennen het water uit. Bij de aanblik van onze naakte lichamen draait de man zich om. Hij staat met zijn rug naar ons toe, terwijl wij ons aankleden. Haaien. Ik voel me dom.
In mijn nakie. Ik voel me een idioot.
Het wordt nog erger.
De man slaat dubbel van het lachen als wij antwoord geven op zijn vraag wie wij zijn en waar we vandaan komen. Hij weet niet hoe hij dit zijn vrienden moet vertellen.
“In dit dorp redt je niet elke dag twee naakte Hollandse stewardessen van de haaien”, lacht hij en noemt ons ‘the hit of the year’.
Wij zullen die week, helaas, nog meer ‘hits of the year’ scoren.
Twee dagen later zijn we in de Hunter Valley, een beroemde wijnstreek. Het behoeft geen nadere uitleg wat wij hier doen. Een beetje tipsy belanden we die avond na zonsondergang in de eerste herberg die we tegenkomen. De herbergier is allervriendelijkst, evenals alle Aussies die we tot nu toe hebben ontmoet. Hij bereidt een lokale maaltijd met kangoeroevlees voor ons. Zodra hij weet dat wij uit Nederland komen, wenkt hij de enige andere gast.
“Hey mate, they are from Europe too.”
De andere gast heet Sven en komt uit Zweden. Ik heb in Stockholm gewoond en spreek Zweeds. Sven is aangenaam verrast en komt bij ons aan tafel zitten. Ook de herbergier schuift aan. Zo gaat dat hier.
Sven maakt een wereldreis en verdient her en der wat geld als ballonvaarder, zo vertelt hij. Wanneer hij hoort dat wij stewardess zijn, biedt hij ons spontaan een ballonvlucht aan. Voor de volgende dag staat een trip met twee Amerikanen op het programma. Als wij willen, kunnen we mee.
De volgende ochtend staan we al om vier uur in een open veld. Sven verwacht van ons dat we de handen uit de mouwen steken. Als stewardess zijn we dat wel gewend, al is een mand aan een ballon bevestigen niet helemaal hetzelfde als het opbouwen van een maaltijdtrolley. Na een uur zijn we klaar voor vertrek. Als we opstijgen, komt de zon net boven de horizon uit. Het is adembenemend mooi. Boven in de lucht horen we het zachte ruisen van de wind en af en toe de brander. Verder is het muisstil.
Na driekwartier wordt Sven onrustig. Hij vloekt. Alleen ik versta dat. De wind staat anders dan hij had ingeschat en we naderen een militair oefenterrein.
“Als we daar landen, wordt ons verblijf in Australië heel wat langer en minder prettig dan we gedacht hadden”, verduidelijkt hij.
We moeten naar beneden en snel. Dat gaan we ook. Voor ik het goed en wel besef, klappen we tegen de grond. De ballon veert op, klapt weer tegen de grond en veert opnieuw op, tot we uiteindelijk tot stilstand komen doordat de mand omvalt. We rollen met zijn vijven over elkaar.
Bij het opvouwen van de ballon krijgen we in de gaten dat we in een weiland met stieren zijn geland. Als boerendochter weet ik dat dit niet verstandig is. De dieren komen nieuwsgierig dichterbij. Snel geef ik de anderen instructies. Negeer ze zoveel mogelijk, kijk ze niet in de ogen, daag ze niet uit. We gebruiken de mand als buffer en houden iets bij de hand om mee te slaan.
Op dat moment komen er twee ruiters in galop op ons af. Compleet met cowboyhoed en lasso. Het is net een film. Met dit verschil: je wilt er niet inzitten. Ze drijven de stieren samen en jagen ze bij ons vandaan. De boer nodigt ons uit voor het ontbijt op zijn boerderij. Het gebeurt tenslotte niet dagelijks, lacht hij, dat er een luchtballon met een Zweed, twee Amerikanen en twee Nederlandse stewardessen tussen zijn stieren belandt. “How do I tell my neighbours? You are the hit of the year.”
Alweer.
Onze derde hit scoren we diezelfde avond. We zijn verdwaald in the outback. Marion moppert op mij, want ik zou kaartlezen. Ik mopper op Marion, want zij moest zonodig van de verharde weg af. Op dat moment springt er een groep kangoeroes voor, achter en misschien ook wel over onze auto. In het aangrenzende weiland houden ze stil om te grazen. We stoppen en pakken haastig onze fotocamera’s uit de kofferbak.
En dan gooit Marion de kofferbak dicht met de autosleutels erin.
Oei.
Het lukt ons noch de kofferbak te openen, noch van binnenuit erbij te komen. We gaan op de zandweg zitten en overdenken de situatie. We zijn al in geen uren iemand tegengekomen en hebben geen idee waar we zijn. Ons overlevingspakket met eten en drinken ligt in de kofferbak. In een tijd waarin mobiele telefoons nog niet bestaan, ziet dit er niet best uit. Inmiddels wordt het donker. Op goed geluk de weg aflopen lijkt ons niet verstandig. Bovendien zijn we hondsmoe. We waren immers vroeg uit de veren.
We besluiten deze nacht te blijven waar we zijn. Marion gaat slapen en ik houd de wacht. Na een paar uur zullen we de rollen omdraaien. Zover komt het niet, want na twee uur verschijnt er een auto aan de horizon. We gaan midden op het pad staan zwaaien. De pick-up truck stopt. Er stappen vier mannen uit.
“Dit lijkt me niet goed”, zeg ik tegen Marion.
“We hebben geen keus”, antwoordt zij en loopt resoluut naar de mannen toe. Ze legt ons probleem uit. Natuurlijk volgt de vraag wie we zijn en wat we hier doen, en het onvermijdelijke lachsalvo na ons antwoord.
“Stewardessen? Hoe komen jullie in godsnaam hier terecht! Zijn jullie uit het vliegtuig gemieterd of zo?”
Ze vinden het grappiger dan wij.
De mannen inspecteren gniffelend de huurauto en besluiten dat wij het beste met hen mee kunnen rijden. Ze zijn op weg naar een kroeg, veertig kilometer verderop. Het plan is dat zij daar gereedschap lenen, terugrijden, de sleutels bevrijden en onze auto naar de kroeg brengen. We besluiten ze te vertrouwen.
Na bijna een uur hobbelen in de achterbak van de pick-up bereiken we een soort vervallen schuur op een kruispunt van zandwegen. Er staan meer terreinwagens geparkeerd. Als we binnenkomen, zijn alle ogen op ons gericht. De grootste, dikste en zwaarst getatoeëerde man maakt er een smeuïg verhaal van als hij vertelt wie wij zijn en waar, hoe en waarom hij ons heeft opgepikt. De schuur gonst van het lachen. We krijgen een biertje aangeboden en de stoere mannen vertrekken met een gereedschapskist. Ruim twee uur later zijn ze terug. Ze vertellen dat ze de achterbank uit de auto moesten schroeven om bij de sleutels te komen. Ze hebben alles weer keurig op zijn plaats gezet, zodat wij de auto onbeschadigd in Sydney kunnen inleveren.
De kroegbaas heeft iets te eten voor ons gemaakt.
“Jullie hebben geluk dames”, zegt hij. “Er komt op die weg zo ongeveer een keer per week iemand langs.”
Op onze vraag waar we in de buurt een hotelkamer kunnen vinden, barst de hele tent opnieuw in lachen uit. “Oh ladies, you are the hit…” Enfin, je kent het al.
Die nacht mogen we overnachten in het huis van de kroegbaas en zijn vrouw.
Via de Blue Mountains keren we terug in Sydney. Australië viert die avond zijn 200-jarig bestaan met een sound and light show in de haven. Vanaf de trappen van het operagebouw bekijken we het prachtige schouwspel.
Op de laatste dag van ons verblijf is onze bemanning uitgenodigd een kijkje te komen nemen op drie Nederlandse marineschepen die ter ere van dit feest in de haven liggen. Er staat een helikoptervlucht gepland. Twee van ons mogen mee. Marion en ik kijken elkaar aan. We schudden ons hoofd. Nee, het is genoeg geweest. Die malle bromvlieg laten we voor wat hij is.
En daarvan heb ik nog altijd spijt.
O o wat een verhalen, dit heb ik al vaak van je gehoord, maar besef dat je veel geluk hebt gehad. Deze ervaringen neemt niemand je af.
Wat een boeiend verhaal Lian, ik begrijp van toen jij werkte als stewardess en over de wereld vloog jij geen saai leven hebt gehad.
De groeten van Jos