“De dokter heeft het erg druk, kan het wachten tot volgende week?” vraagt de assistente als ik bel voor een afspraak.
“Eh ja, ik denk het wel”, antwoord ik.
“O, wacht even”, hoor ik haar mompelen. Daarna is het stil. “Ik lees even uw status”, verduidelijkt ze na een tijdje. “Ik zie dat u kraakbeenkanker heeft?”
Heb je nog kanker nadat de tumor succesvol is verwijderd? Ik zou denken van niet. Maar anderzijds moet ik nog steeds om de zoveel weken voor controle.
“Ik weet niet of ik het nog heb, maar ik heb het wel gehad”, antwoord ik dan ook maar.
“Wat heeft u voor klachten?” vraagt ze.
“Een pijnlijke schouder. Niet die van de kanker, maar de andere. De rechter.”
“Komt u maar gewoon deze kant op. Het kan zijn dat u even moet wachten, maar de dokter helpt u wel tussen twee patiënten door.”
Nog geen twee uur later zijn er al röntgenfoto’s gemaakt. Zo gaat dat dus met kanker, denk ik als ik het ziekenhuis verlaat. Net wanneer je meent links de slag gewonnen te hebben, word je van rechts aangevallen.
Dat was gisteren.
Vannacht droomde ik dat ik aan een infuus met contrastvloeistof door de scan ging. Op een computerscherm zag ik allerlei oranje lampjes oplichtten. Mijn skelet leek wel een mijnenveld van bottumoren en ik besefte dat ik nooit helemaal zeker zou weten of er niet nog ergens één verborgen lag en wanneer die tot ontploffing zou komen.
Je hoort vaak dat ex-kankerpatiënten bij elk pijntje bang zijn voor een recidive. Na mijn operatie in oktober nam ik me voor om mezelf niet op die manier te kwellen. Maar terwijl mijn linkerschouder steeds meer genas, werd mijn rechter steeds pijnlijker. En zie daar, we zijn amper vijf maanden verder en ik heb met dit soort dromen al aardig hypochondrische trekjes.
Tijdens de uren die ik het afgelopen jaar in het ziekenhuis doorbracht, heb ik veel respect gekregen voor kankerpatiënten die naast een of meer operaties ook bestraling, chemokuren en soms zelfs experimentele behandelingen ondergaan. Velen van hen hebben keer op keer met dit gedoe te maken. Voor mij ligt de zaak eenvoudiger. Kraakbeenkanker is ongevoelig voor radiotherapie en chemo, waardoor het mes van de chirurg de enige kans op genezing biedt. Die beperking past wel bij me. Met talloze behandelmogelijkheden zou ik alleen maar bang zijn de verkeerde te kiezen. Wat beschikken die andere patiënten over een ongelooflijke veerkracht.
Om mijn angst, verdriet en frustratie de vrije loop te laten, zit ik al vroeg in de ochtend onder mijn geliefde beuk aan het meer met het voornemen een flink potje te huilen. Maar eenmaal daar is er van dat prikkende gevoel achter mijn ogen niets meer over en lijkt de knoop in mijn maag opgelost. Afgezien van het vrolijke lentegekwetter van vogels is het stil. Er is geen mens te bekennen. Er is zelfs geen zuchtje wind dat het water doet kabbelen. De lucht en het meer zijn even strakblauw. Ik verwonder me over de knoppen aan de takken van deze oude boom. De kracht die leven voortbrengt is een mysterie. Je ziet haar niet, kunt haar niet aanraken, ruiken, proeven, horen, en toch zijn we er allemaal de uitdrukking van. Deze beuk evenzeer als ik.
Het is niet alleen maar kommer en kwel bedenk ik me. Om eerlijk te zijn, heb ik nog nooit een lente zo bewust meegemaakt als deze. Ik leef zoals ik een boek lees, bedacht ik me laatst. Wanneer het verhaal zich ontvouwt, kan ik niet snel genoeg lezen om te weten hoe het afloopt. Maar op de laatste bladzijden vertraag ik, proef ik elk woord en nog een keer, om het einde uit te stellen. Het leven is een verhaal en kanker een spoedcursus in het genieten ervan.
Ik herinner me een droom waarin ik lag te worstelen in een moeras. Ik dreigde steeds verder vast te raken. Meteen daarna zag ik mezelf in datzelfde moeras, maar nu lag ik plat op mijn buik. Ik worstelde niet, maar trok mezelf voorzichtig op het droge. Het was heel mistig, ik kon niets anders doen dan wachten tot het op zou klaren. Toen de zon eindelijk doorbrak, zag ik dat ik alleen was op een klein eiland. Het was er heel mooi, met veel bloemen, vogels en vlinders. Ik wist niet hoe ik ervan af kon komen en besloot te wachten en het fijn te maken met wat er was.
Toen ik Erik de volgende ochtend aan het ontbijt mijn droom vertelde, antwoordde hij dat ik maar aan een klein vliegveld moest denken. “Met mist kan niemand er starten of landen, je komt met de beste apparatuur van de wereld nog niet weg”, zei hij. “Er zit niets anders op dan te wachten maar nadat het is opgeklaard, kun je héél hoog vliegen.”
Mijn vriendinnen Judith en Monique, beiden niet vies van een beetje graaf en spitwerk in de ziel, merkten unaniem op dat ik op het droge kwam toen ik stopte met worstelen.
“Ik hoorde een keer een bioloog op tv zeggen dat moerassen hele vruchtbare plekken zijn”, zei Judith. “Misschien is deze periode voor jou ook wel vruchtbaar en wie weet krijgt Erik gelijk.”
In mijn leven mag me het een en ander tegen zitten, maar aan liefde en vriendschap heb ik geen gebrek. Bij de gedachte aan deze rijkdom krijg ik zin in chocoladetaart. Ik sta op, bedank de beuk voor zijn steun in mijn rug en keer opgewekt huiswaarts. Op het moment dat in mijn keuken de kookwekker afloopt, belt mijn huisarts. De röntgen laat geen afwijkingen zien. De pijn in mijn schouder wordt waarschijnlijk veroorzaakt door overbelasting.
Ik maak een rondedansje.
Het voelt alsof mijn houdbaarheidsdatum is verlengd.
(Oorspronkelijk gepubliceerd op 30-03-2012)
0 reacties