Erik houdt van Frankrijk. Ik geloof in wonderen. En aangezien ik er daar wel eentje van kan gebruiken, is onze vakantiebestemming snel gevonden.
“We gaan naar Lourdes”, zeg ik tegen mijn ouders.
Mijn vaders glimlach verraadt trots. Hij was er, zijn moeder was er, en ongetwijfeld nog een processie van katholieke familieleden. Stiekem verdenk ik hem ervan dat ook hij een wonder meer of minder niet betwijfelt. Maar mijn moeder kijkt bedenkelijk.
“Om te genezen hoef je niet helemaal naar Lourdes”, zegt ze. “Dat kan ook in Dokkum.”
“754, Bonifatius bij Dokkum vermoord”, riep Morrison van ‘Het weeshuis van de hits’ vroeger over de radio. De bisschop liet de Friezen behalve het Woord ook een bron na. Tot zover reikte mijn algemene ontwikkeling nog net, maar dat er medisch onverklaarbare genezingen plaatsvinden, is een welkome verrassing. De Dokkumers wisten het tot voor kort zelf ook niet, zo blijkt uit de tekst op het bord bij de bron. Pas in 1990 trok de geneeskrachtige werking de aandacht, toen een kind op onverklaarbare wijze van kinkhoest genas nadat het in het water was gedompeld. Sindsdien hebben heel veel mensen ‘heil ervaren’ en ‘kracht geput’ door met het zuivere en heldere water in aanraking te komen, zo staat er.
Wanneer wij op een zonnige donderdagochtend in augustus aan de bron staan, is er van heel veel mensen niet echt sprake. Erik en ik zijn de enigen, om precies te zijn. Het lijkt wel een bijbels sprookje, om zo helemaal in mijn uppie ‘s ochtends vroeg in een uitgestorven park door de Bonifatiusbron te waden. Dit is voor mij bij uitstek de plek en het moment om ‘heil’, ‘kracht’ en het liefst spontaan herstel te ervaren. Ware het niet dat het water er allesbehalve zuiver en helder uitziet. Ik sta erbij en kijk ernaar.
Zou die moeder haar kind echt… híerin? vraag ik me af.
Woorden van Jezus over de kracht van geloof ter grootte van een mosterdzaadje schieten door mijn gedachten. Moedeloos constateer ik dat mijn geloof mijlen te kort schiet. Het bronwater is zó vies dat ik er nog geen teen in durf te steken.
Op dat moment klinkt de stem van een oude man achter mij.
“Gaat u er maar niet in hoor mevrouw”, zegt hij. “De bron doet het niet.” Hij vertelt een ingewikkeld technisch verhaal, dat erop neerkomt dat het buizensysteem voor het bronwater de geest heeft gegeven.
“Geen wonder”, spot Erik, ongelovig als hij is.
“Wat jammer”, zeg ik oprecht, maar ook opgelucht. Zelfs geloof vraagt op zijn tijd om gezond verstand, zo blijkt maar weer.
De oude man, die trots vertelt dat hij 89 jaar is, neemt ons spontaan mee naar de kapel. Wat we daar zien, is het cadeautje van de dag. Het altaar is een bloemenzee, beschenen door de zon. Rondom staan houten banken in de beschutting van gele kleisteenmuren, met in het midden de open lucht. De eenvoud van het stijlvolle geheel beneemt me de adem. Het is alsof ik in een kerk ben, en toch in de open lucht. Hier zou ik uren alleen in stilte kunnen zitten.
Bonifatius brengt ons die dag geen wonder, maar de postbode wel. Bij thuiskomst ligt een dikke envelop op de mat. Van mijn tante. Ze doet al jaren tevergeefs mee met allerlei je-kunt-het-zo-gek-niet-bedenken prijsvragen, en juist nú valt ze in de prijzen. Precies op het moment dat ik het goed kan gebruiken, wint ze een prachtige cd-rom met geleide visualisaties rondom operaties.
Want die operatie, daar kom ik blijkbaar niet onderuit.
Of toch…
Jaren geleden kreeg ik van diezelfde tante een flesje bronwater uit Lourdes. Het zit nog dicht. Zal ik er vanavond mijn schouder maar eens mee besprenkelen?
(Oorspronkelijk gepubliceerd op 07-08-2011)
0 reacties