Als ik mijn haar kam voor de spiegel, staat hij plotseling als een donkere schaduw links achter me. Ik heb hem niet eerder ontmoet. Toch weet ik wie hij is. Hij zit me al een tijdje op de hielen, maar houdt me niet in een wurggreep.
“Ga weg”, zeg ik.
Hij blijft staan.
“Ik wil je niet zien”, zeg ik. “Ga weg!”
Ik zet een stap opzij. Hij beweegt met me mee als was hij een deel van mij.
“Ik wil dat je weggaat”, zeg ik nogmaals.
Tevergeefs.
Dan word ik wakker.
Ik slik een pijnstiller, trek een zomerjurk aan, laat een briefje achter voor Erik, die rustig ligt te slapen, en sluit zacht de deur van onze hotelkamer. De nachtportier kijkt me aan alsof ik gek ben. Aarzelend laat hij me naar buiten.
“Zou u wel…?” vraagt hij. “Ik bedoel, gezien het uur van de nacht.”
Ik glimlach. Waar zou ik bang voor zijn?
Een smal duinpad leidt naar zee. Daar waar het helmgras overgaat in zandstrand vind ik een beschutte plek. Ik lig op mijn rug. Mijn ogen dwalen langs de heldere sterrenhemel. De golven kabbelen rustgevend. Herinneringen aan soortgelijke nachten flitsen als snelle filmbeelden door mijn hoofd. Een idyllische bergweide in de Himalaya, de gure Zuid-Chileense kustwind, de snijdende vrieskou van Anchorage, het geluid van krekels in de klamme warmte van West-Afrika, en nog zo veel meer.
Wat was het een mooi leven.
Ik ga rechtop zitten en sla mijn armen om mijn benen. Een felle pijn schiet door mijn schouder.
Het is tijd.
Ik stel me voor dat de donkere schaduw uit mijn droom naast me zit.
“Je bent vroeger dan ik gewild had”, zeg ik.
Geen antwoord.
Nadenkend over mijn eigen woorden, realiseer ik me dat ik dat waarschijnlijk ook op mijn 94e nog zal zeggen. En heb ik eigenlijk wel iets te willen? Is het leven niet een geschenk om simpelweg in verwondering en dankbaarheid te aanvaarden, voor zolang het duurt, ongeacht wat het brengt?
“Bestaat tijd wel?” vraag ik. “Maakt het vanuit de eeuwigheid bezien wat uit of ik op mijn 46e sterf of op mijn 94e?”
Waarschijnlijk niet. Nee, natuurlijk niet. Het gaat om iets anders. Dat is me inmiddels duidelijk, want eerlijk is eerlijk: sinds hij er is, heeft mijn leven rap aan diepte, inzicht en betekenis gewonnen. Ook al voelde ik aanvankelijk verbijstering, ongeloof, angst, verdriet, en trok ik gehaast een snelle sprint langs reguliere en alternatieve medici. Ik maakte keuzes, nam beslissingen, loste conflicten op en regelde wat er te regelen viel.
Ik ga weer op mijn rug liggen. De schaduw strekt zich naast me uit. Hij lijkt niet van plan te vertrekken.
Ik voel de snijdende pijn in mijn botten. Mijn ongenode gast heeft de macht mij ter dood te veroordelen, maar ik realiseer me dat niets of niemand mij ooit meer heeft veroordeeld dan ikzelf.
Tranen wellen op in mijn ogen.
“Zelfcompassie, weet je wel hoe moeilijk dat is?” vraag ik aan de schaduw naast me.
Geen antwoord.
“Daar heb ik tijd voor nodig hoor. Geef je me die?”
Stilte.
“Zwijgen is toestemmen”, beslis ik.
Hoog boven me krijst een vroege meeuw. Het wordt langzaam licht. Ik sta op en loop richting zee. Blootsvoets waad ik door de branding van het verlaten zondagochtendstrand. Ik besluit mezelf nooit meer in de steek te laten. De wind droogt mijn tranen en waait mijn hoofd leeg. Gedachten en emoties drijven weg op het ritme van de golven. Langzaam maar zeker groeit van binnen een gevoel van overgave en acceptatie. Er zit niets anders op.
Het is zoals het is.
Erik slaapt nog als ik terugkom. Hij heeft mijn afwezigheid niet opgemerkt. Ik laat mijn jurk langs mijn lichaam glijden, kruip naast hem, sluit mijn ogen en droom opnieuw dat ik voor een spiegel sta.
Rechts achter mij verschijnt een man.
“Ik heb mijn jas verloren”, zeg ik tegen hem.
“Dat geeft niet”, antwoordt hij. “Ik heb een nieuwe voor je.”
Hij overhandigt me een prachtig getailleerde, lange, goudbruine jas van zachte, ongevoerde suède. Hij zit me als gegoten. Als een nieuwe huid.
Als thuiskomen.
(Oorspronkelijk gepubliceerd op 07-09-2011)
0 reacties