Op het meer drijft een dun laagje ijs, maar de zon schijnt, en in de beschutting van mijn tuin voel ik een aarzelende warmte. De eerste krokussen bloeien. Het is zomaar een ochtend in februari en ik voel me gelukkig.
“Kurri, kurri”, roep ik.
De eekhoorn komt aangerend. Ik geef hem een hazelnoot, en nadat hij die heeft opgepeuzeld poetst hij zijn pluimstaart. Daar is hij dol op. Van Merel* nog geen spoor. Die overwintert bij onze zuiderburen en laat zich meestal pas eind maart weer zien. Ik kijk of de egel al wakker is. Half november zag ik hem een hol graven tussen de wortels van een hortensia. Voorzichtig verwijder ik het blad waaronder hij zich verstopt. Daar ligt hij.

Opgerold tot een bol en in diepe slaap. Kurri is me gevolgd. Hij springt om de slapende egel heen.
“Niet doen Kurri”, zeg ik. “Niet wakker maken.”
Droomt een egel? vraag ik me af, terwijl ik hem snel weer toedek met blad. Ik verheug me op de zomerdagen, wanneer hij door mijn tuin scharrelt en water drinkt uit het bakje dat ik voor hem neerzet. Soms verwen ik hem met melk. Dat is voor hem als chocola voor mij. Vandaar dat wij elkaar zo goed begrijpen, de egel en ik.
Nadat ik een uurtje in de tuin heb gesnoeid, wandel ik naar het meer en rust ik uit onder een oude beuk. Langs zijn prachtig vaalgroene stam, door zijn kale takken, kijk ik omhoog naar de strakblauwe lucht. Hij vertoont nog geen uiterlijk teken van nieuw lenteleven, maar ik weet dat zijn ziel ontwaakt is.
“Jouw lied is het mooist van alle bomen”, zal ik tegen hem zeggen als zijn frisrode blad binnenkort weer ritselt in de wind. Dat zal hem gelukkig maken.
Voor even. Want het echte geluk, zo las ik ergens, schuilt niet in een gedachte, een woord, een omhelzing of materiële zaken. Nee, het ware geluk bevindt zich in de ruimte daar tussenin. Het laat zich niet afdwingen of vangen. Alleen beleven. En soms maar even. Zoals nu. Zeven zwanen vliegen zo laag en rakelings voorbij dat hun vleugelslag als wind mijn huid streelt. Ze landen in het meer tussen flinterdunne kabbelende brokjes ijs.
Onder de beuk liggen nog enkele nootjes. Ik stop ze in mijn zak voor Kurri en wandel terug naar huis.
In de namiddag zit ik voor het raam een kop thee te drinken. Ik kijk naar buiten.
Kurri zit op een tak in de krentenboom en stort zich weer eens op zijn staart. De ijdeltuit.
Nog even en dan ontwaakt de egel.
Het wachten is op Merel.
Ik voel me gelukkig. Niet om de een of andere reden, nee. Zomaar. En dat is het grootste geluk.
*Over Merel heb ik eerder een blog geschreven. Wie dit wil, kan dit hier lezen.
0 reacties