Ze staan met zijn tweeën voor de deur, maar kunnen niet bij de bel. Daarom steken ze hun koppies door de beukenhaag.
Ik zit in de tuin onder een boom te lezen.
“Hallo Lian”, roept Moyra.
“Ik zie jou”, zegt Sanne.
“Hoor nou”, antwoord ik. “Een pratende heg.”
De meisjes giechelen.
“Je moet naar je voordeur gaan”, zegt Moyra.
“Waarom?” vraag ik.
“Wij staan daar.”
“Hoe kan dat nou? Jullie zijn toch hier!”
De meisjes giechelen opnieuw.
“Ja maar, als jij naar de voordeur gaat, gaan wij daar ook naar toe”, zegt Moyra.
Ik sta op en loop naar binnen. Onder luid gegiechel rennen ze weg. Vanuit mijn woonkamer hoor ik het rappe getik van hun schoenen over de houten vloer van de buren. Dan staan ze voor de deur. Ik doe open. Ze hijgen nog na.
“We spelen visite en komen bij jou appelsap drinken”, zegt Moyra.
“Wat leuk, zomaar visite, kom binnen”, nodig ik ze uit. “Er is alleen één probleem: ik heb geen appelsap.”
Sanne laat haar schouders hangen en trekt een zuur gezicht. Nu is het spel bedorven. Moyra probeert te redden wat er te redden valt en vraagt of ik wel een kopje thee heb. Ik knik bevestigend.
“Dat lust ik ook”, zegt ze kordaat, maar Sanne vindt het niks. Zij wil appelsap.
“Weet je wat”, stel ik voor. “Komen jullie morgen maar visite spelen, dan zorg ik dat ik appelsap heb.”
Een dag later slurpt mijn visite rond dezelfde tijd appelsap met een rietje onder de parasol. Als ik naar binnen loop om bij te schenken, zie ik de meisjes samenzweerderig overleggen. Hun gegiechel klinkt tot in de keuken. Nadat ze ook een tweede glas al bellenblazend naar binnen hebben gewerkt, zegt Sanne: “Morgen spelen we weer visite.”
“Ja”, bevestigt Moyra. “En dan komen we taart eten.”
0 reacties