(11.) Johannes Paulus (Jans) Reuvekamp 10-01-1862 / 07-07-1943
Mijn overgrootvader Johannes Paulus (Jans) wordt op ’t Werkel geboren en is het op één na jongste kind van Hendrik en Wilhelmina. Over zijn jeugdjaren doen tegenstrijdige verhalen de ronde, die helaas moeilijk op waarheidsgehalte te verifiëren zijn. De kinderen van Jans hebben namelijk alle documenten over zijn leven verbrand toen mijn ouders in 1964 boerderij ’t Werkel van hen kochten. Afgezien van een paar foto’s is er in mijn familie dus niets van Jans bewaard gebleven. Ik moet alle bewijsmateriaal dan ook via archieven en (verre) familieleden bij elkaar sprokkelen. Zijn levensverhaal op deze site kent dus nog ontbrekende puzzelstukjes en onbeantwoorde vragen, maar hieronder volgt wat ik tot nu toe over zijn jeugdjaren heb kunnen achterhalen.

Jans is nog maar tien jaar als hij in zijn eentje van ‘t Werkel bij Zwolle naar Oudenbosch in Brabant verhuist. Er is daar in die tijd een jongensinternaat (Instituut St. Louis) en een seminarie van de jezuïeten (Collegium Berchmanianum). Vermoedelijk heeft hij op één van die twee scholen gezeten, maar dat moet ik nog uitzoeken.
Als Jans twaalf jaar is, sterft zijn moeder Wilhelmina op ‘t Werkel. Een jaar later vertrekt hij vanuit Oudenbosch naar Culemborg waar hij op 30 september 1875 wordt ingeschreven als student aan het seminarie nr.3. Hier leert Jans Frans spreken. Daarmee oogst hij respect in een familie die alleen Zwols dialect spreekt. Die Franse taal zal hem ruim 60 jaar later in de Tweede Wereldoorlog nog van pas komen.
In die tijd bestaat er een klein- en een groot-seminarie. Het klein-seminarie is een soort gymnasium voor jongens van 12 tot 18 jaar die erover denken om priester te worden. Het groot-seminarie is een soort hogeschool/universiteit voor 18 tot 24 jarigen. Het is uitsluitend gericht op het priesterschap en er wordt vooral filosofie en theologie gedoceerd. Na de opleiding volgt dan de priesterwijding.
Of Jans uit vrije wil of onder druk van zijn ouders aan het seminarie begint, valt niet meer met zekerheid te achterhalen, maar het verhaal gaat dat Jans er weinig voor voelt om priester te worden. Daar zou best een kern van waarheid in kunnen zitten, want na twee jaar wordt Jans op 11 oktober 1877 alweer uitgeschreven uit de gemeente Culemborg. Hij is dan 15 jaar. Volgens de overlevering zou zijn vader Hendrik hierom zó boos zijn geweest, dat hij jarenlang geen woord met zijn zoon wisselt. Ook hierin zou een kern van waarheid kunnen schuilen, want volgens het Culemborgse archief is Jans in 1877 vertrokken naar Oldenzaal. Hij zou dus niet zijn teruggegaan naar zijn ouderlijk huis ’t Werkel.

Wat deed Jans in Oldenzaal? Ging hij er naar het pro-gymnasium, voorheen de Latijnse school? Of werkte hij ergens als boerenknecht?
Ik weet het (nog) niet, maar dit zijn de feiten die ik tot nu toe heb kunnen achterhalen:
-Jans’ vader Hendrik heeft in 1884 een nieuw testament opgemaakt en al zijn eerdere wilsbeschikkingen herroepen.
-In dit nieuwe testament laat Hendrik boerderij ’t Werkel na aan zijn jongste zoon Antonius, die op dat moment nog minderjarig is. En dus niet aan zijn oudere zoon Jans.
-Hendrik laat Jans wel (veel) land na, met een waarde die bijna gelijk is aan de waarde die hij ook aan zijn oudste zoon Luuks nalaat. Als Hendrik al erg boos op Jans is geweest, dan heeft hij Jans in ieder geval niet onterfd. Jans is in vergelijking met zijn broers Luuks en Antonius wel in die zin benadeeld dat hij geen boerderij erft, alleen land.
-Als Hendrik in 1885 overlijdt, erft zijn jongste zoon Antonius boerderij ’t Werkel, maar hij is met zijn negentien jaar dan nog minderjarig. Zijn zeventien jaar oudere zus Hermina en haar man Henricus Rankenberg worden voogd over hem.
-Twee maanden na de dood van Hendrik staat Jans als ‘Landbouwer op ’t Werkel’ genoemd in de inventaris van de nalatenschap van Hendrik. Jans is dus in ieder geval in juni 1885 terug op ’t Werkel. Of hij er eerder ook al weer woonde, heb ik nog niet kunnen achterhalen.
-Na de dood van Hendrik zet Jans samen met zijn zus Gerarda ’t Werkel voort.
Ik weet niet of Antonius bij zijn voogd woont, of ook op ’t Werkel.
-Antonius* trouwt in februari 1889 en verkoopt ’t Werkel aan Jans.
-In april 1889 trouwen Jans en zijn zus Gerarda op dezelfde dag. Jans en zijn vrouw blijven op ’t Werkel wonen.
(Wordt vervolgd)
*Antonius (Anton), de jongere broer van Jans, trouwt in februari 1889 en verhuist naar Ittersum (bij Zwolle). Daar treft hem een ontzettend zwaar lot, wanneer hij tussen 1919 en 1925 zowel zijn vrouw als zes van zijn zeven kinderen verliest aan de Spaanse griep en tbc.
Bijzonder detail: ik ben precies 100 jaar later op dezelfde dag en op dezelfde plaats geboren als Antonius. Allebei op 26 juni op ’t Werkel. Hij in 1865 en ik in 1965.
Geen van Hendriks kinderen gaan naar het klooster. Zijn broer Jan op Stokkebrand heeft daarentegen zelfs twee kinderen die kiezen voor een religieus leven. Zijn oudste dochter Hermina Maria (1851-1934) wordt non en zijn jongste zoon Gerardus Hendricus (1864-1946) pastoor.


Bronnen:
– Braakman-Reuvekamp, M. (1988). Genealogie Reuvekamp. Zwolle: Uitgave in eigen beheer.
– Met dank aan mijn achterneef Pastoor Henri ten Have voor achtergrondinformatie over het seminarie.
Tegelijk met broer of zus trouwen kwam in mijn jeugd nog vaak voor.
Dat waren denk ik niet alleen de kosten, de afstanden waren soms moeilijk te overbruggen, auto’s waren schaars op het platte land.
In boeren families (en daar hebben wij het over) moest rekening met de oogsttijd worden gehouden. De bruiloft werd gehouden op de boerderij, de hele buurt kwam eraan te pas. De deel werd omgetoverd tot feestzaal waaraan dagen lang met man en macht werd gewerkt. Het proviant, eten en drinken moest er zijn, de nichten en buurmeisjes verzorgden de z.g. bediening en het koken gebeurde ook thuis op afspraak door handige buurvrouwen.
Het tegelijk trouwen had dus echt wel een voordeel, stel je de organisatie en tijd van voorbereiding eens voor!?
De muts van opa zijn vrouw Johanna Damman is uit het jaar 1875 . Deze had ik gekregen van haar dochter Dina. Heb het laten herstellen. Wat opviel, dat het kant onderaan de muts kort was. Later werd het kant steeds langer. Onder de witte muts werd een kleine zwarte muts gedragen .
Aan de knipmuts kon je de rijkdom van de draagster aflezen. Hoe langer en breder het kant aan de muts, hoe rijker de eigenaresse. Daar komt de uitdrukking vandaan: “Wie het breed heeft, kan het breed laten hangen.”(Leuk hè?)
Lian, ik weet niet of jouw antwoord klopt, in het Zwols museum hebben ze mij verteld dat voor 1900 de mode voor mutsen korte kantenstroken hadden en dat later het kant langer werd.
Dat klopt ook wel. Naarmate de mensen meer welvaart kregen, werd het steeds belangrijker dat te laten zien. Men pakte vooral uit met de “Zondagse muts” die naar de kerk gedragen werd. Hier kun je erover lezen: